1911 Stichting Missiehuis St. Paul

 

In de visie van Abt Franz Pfanner en zijn opvolgers hadden de Mariannhillers behoefte aan een eigen Europees steunpunt als opleidingsinstituut. In Duitsland was dat niet realiseerbaar vanwege de Kulturkampf, die veel zeggenschap over kerkelijke zaken bij de Staat legde. Bovendien was de jonge Mariannhiller-orde daar nog niet officieel bekend. Uitwijken naar de buurlanden Oostenrijk of Nederland, liefst net over de grens zou een oplossing kunnen bieden.

Daarom werd Pater Notker Vorspel als procurator in 1909 naar Europa gezonden om iets te zoeken respectievelijk te kopen. Eerst in de geboortestreek van Abt Franz Pfanner, Voralberg , Oostenrijk. Doch deze poging mislukte. Zijn verdere zoektocht leidde naar een stuk heide bij Enschede/Oldenzaal Nederland. Vlak bij de geboorte stad van Pater Notker Vorspel, Gronau, Duitsland aan de andere kant van de grens. In de trein op weg naar de notaris ontmoette de kwartiermaker een Nederlandse tandarts die in Duitsland zijn praktijk had. Hij kende de Orde goed en deed hem dringend enkele proposities aan de hand. Het was medio december 1910. In een opdringerig gesprek volgens de bebaarde monnik, drong deze aan beslist landgoed ‘Klein Vink’ in Arcen, provincie Limburg te bezoeken. De eigenaar, Hubert Janssen van Son uit Roermond stak de loftrompet uit over zijn eigendom.

Rond 1900 was dit landgoed nog een drassig veengebied waar bezembinders uit Groesbeek zomers in plaggenhutten bivakkeerden. Zij verzamelden dopheide waarvan ze ’s winters bezems maakten. Hubert Janssen van Son kocht rond 1900 deze woestenij om de er pas uitgevonden kunstmest uit te proberen. Blijkbaar met succes. Toen Pater Notker Landgoed Klein Vink kocht waren het ontgonnen grote vruchtbare vlakten met weiden en akkers. De landbouw leverde goede opbrengsten rogge, bieten, erwten en hooi. Dit volgens een brief (18 juni 1909) van C. Glerum uit Schore, de vader van de beheerder, aan Hubert Janssen van Son, na een bezoek aan Klein Vink. In een brief van 2 september 1909 schreef van C. Glerum uit Schore aan Hubert Janssen van Son dat hij de hoge kwaliteit prees van de pas nieuw aangebouwde stal.

Medio december 1910 trof Pater Notker Vorspel een vrij nieuwe pachterwoning aan en landerijen zoals hierboven omschreven. Aan de horizon dennenbossen en zelfs enige heuvels die ze hier bergen noemen. En ook: helder drinkwater. Voorbij de bosrand ligt de Duitse grens, 45 minuten te voet van het pachtershuis ligt Walbeck met 2500 inwoners, post, telegraaf en telefoon. Dat alles maakte pater Notker opgetogen. De pachter, Jan Glerum, was wegens familie omstandigheden bereid om zijn pachtcontract voortijdig te beëindigen, nl. per 1 mei 1911. En de prijs? ‘Nog lager dan van het stuk hei dat ik eerst wilde kopen.’ Binnen een paar dagen had pater Notker de vereiste goedkeuring van de bisschop van Roermond.

Op 1 januari 2011 werd Landgoed ‘Klein Vink’ te Arcen bestaande uit: pachtershuis, stal en schuur door Pater Notker Vorspel gekocht en werd het eigendom van de paters van Mariannhill. Een oppervlakte van 180 ha, waarvan 60 ha bos en 120 ha land. Dit landgoed werd gekocht van Hub. Janssen van Son uit Roermond, die op dit landgoed een ‘Vetweiderij en Veefokkerij van paarden en hoornvee’ exploiteerde. Zijn pachter en beheerder was Jan Glerum een zoon van C. Glerum uit het Zweeuwse Schore.

Wat Pater Notker opgetogen beschrijft was in feite een van de meest afgelegen en primitieve uithoeken van Nederlands kleinste provincie. Zonder goede verbindingen, elektriciteit of waterleiding. Luxe zaken die Venlo zich toen zelfs nog maar spaarzaam kon veroorloven.
Een latere kroniekschrijver schreef niet zonder lyrische overdrijving, ‘de monnik haastte zich rond kerst 1910 huiverend onder zijn Afrikaanse mantel door de met sneeuw bedekte straten van Walbeck vlak over de grens en tefegrafeerde aan zijn medebroeders twee woorden - Vink gekocht - die zich bij 40 graden hitte het dagelijks zweet van het voorhoofd wisten. Ter plaatse werd de mededeling met gejubel ontvangen, want een foto was er niet bij.’

Het landarbeidersgezin en het beheerdersgezin vertrokken eind april 1911. Op 1 mei 1911 vestigden pater Notker en een paar broeders en postulanten zich. Broeder Leo Storke was één van de eerste bewoners van St. Paul. Tot 1 mei was hij in Walbeck in pension. Hij was er al voor de opening vanuit Zuid Afrika om voorbereidend werk te doen.

De feestelijke opening bleef bij een misviering in een bovenkamer, huiskapel genoemd. Het feestmaal, bonensoep, liet zich goed smaken. ’s Middags kwamen buurman Haffmans, burgemeester Derks en pastoor Schram uit Arcen en adviseur Jan van Dijck ‘op receptie’. Op 4 mei 1911 arriveerde de nieuwe superior Pater Isembart Leyendekker, voorheen prior in Mariannhill met enkele broeders uit Zuid-Afrika. Géén man die ergens gras over liet groeien.

Op 5 mei tekenden B & W van Arcen en Velden ‘op verzoek van de Eerwaarde Pater Isembart Leyendecker namens het Zendeling genootschap Mariannhill’ een vergunning voor het aanpassen van het pachthuis en het vergroten met een nieuwe kapel tot Missieklooster. Eveneens het bouwen van een nieuwe boerderij. Volgens de oude Orde regels van Benedictijnen en Trappisten was men geheel zelf support in levensonderhoud. Hier ook zou dit worden toegepast: Ora et labora, of te wel, Bid en werk. In alle vroegte komen op 7 Mei 2011 pater Dominicus en enkele broeders vanuit de prokuur Keulen naar Walbeck, waar ze afgehaald werden door ‘een grote wagen met tweespan, waar in geval van nood wel 10-12 personen op konden. De wagen is een geschenk van de voormalige eigenaar van ‘Klein Vink’ en doet uitstekend dienst.

Zo waren er op zondag 7 mei 1911, 16 bewoners en 2 gasten, die deelnamen aan de eerste zondagsmisviering op St. Paul. Na de mis was er een bouwvergadering. De nieuwe kapel moet volgens contract al eind juli a.s. gereed zijn en eind augustus ook de verbouwing van het huis. Zo moet de paardenstal een eetzaal worden en de zolder een slaapzaal. Ook is het de vraag of de dringend noodzakelijke werkplaatsen en stallen nog voor het begin van de winter onder dak zullen komen. Of het allemaal lukt?

Tweede helft juni werd het droog na een regenperiode. In werd prachtig en zonnig weer, in korte tijd zat men midden in de hooioogst. Alles wat handen en voeten had moest meehelpen. Een bekend geluid voor de vele honderden St. Paul bewoners die na hen zouden komen.

In maart 1912 staat in het tijdschrift: ‘Vergissmeinnicht’ een verslag van broeder Barthlomeus Schaabel van het eerste half jaar op St. Paul. Hij was timmerman en werd na 23 jaar Zuid Afrika naar Nederland gestuurd. In mei 1911 kwam hij aan. Broeder Leo had voorbereidend werk gedaan o.a. een schaafbank en het nodige timmergereedschap was al aanwezig. Zijn werkplaats de paardenstal werd eetzaal en zijn nieuwe werkplaats de zolder werd eetzaal. En toen ...... gelukkig was de nieuwe kapel onder dak, kreeg broeder Bartholomeus zijn derde werkplaats om kerkbanken, altaar en bidstoel te maken. Zoveel werkruimte had hij nog nimmer gehad. Helaas na deze klus werd het afdak buiten, zijn vierde werkplaats. Gelukkig werd zijn gezondheid in Nederlandse lucht beter dan ten tijde van zijn verblijf in Zuid Afrika.

Op 8 september 1911 (Maria Geboorte) arriveerden weer drie broeders uit Mariannhill. Onder hen broeder Winfrid de smid. Hij deelde dezelfde ruimte met broeder Bartholomeus onder een afdak. Maar het graan moet gestapeld worden onder dit afdak. Samen buiten werken? Zo kon men niet de winter in. Broeder Bartholomeus kreeg de opdracht om binnen een week een houten schuur te bouwen van 8 x 4,5 meter voor hun beiden. Een klein kunstje met zijn Afrika ervaring. Maar een smid aan het werk met de vonkenregen, de timmerman met houtkrullen is wel erg gevaarlijk, dus zoek naar een zesde werkplaats voor broeder Bartholomeus. Dat allen ‘doeners’ waren: snel, vakkundig en hard werkten blijkt dat eind 1912 de grote boerderij voltooid was alsmede -de huurwoning omgebouwd was tot klooster en daaraan een nieuwe kapel. Er werden lange dagen gemaakt van bidden en werken.

Op 12 juli 1912 gaven B & W van Arcen en Velden vergunning voor het oprichten van: een groot klooster, St. Paul, aan de Roode Vennen te Arcen. Het ontwerp was van architect Franssen uit Roermond. Geplande bouwtijd 5 jaar. Grote bouwplannen van omvang en volume. Bestemd voor twee opleidingsscholen, missiehuizen voor jongeren en ouderen plus een cultureel centrum. Een zwembad voor zomer en winter en andere recreatie en sportaccommodaties, waarbij vooral tennis en kegelen een belangrijke plaats innamen. Verder een Zusterklooster en in het midden een grote kapel. Een klein ketelhuis voor centrale verwarming met radiatoren. De gouverneur van Limburg moest tevreden zijn met haardvuur en een keukenfornuis. Deze bouwlust van die Duitse monniken uit Afrika werd in Arcen door menigeen met wantrouwen gadegeslagen. Want dreigde het Missiehuis geen ‘dorp in een dorp’ te worden? De gemeente weigerde aanvankelijk haar toestemming voor de bouw van stroomgenerators. Redenen ..… geluidshinder!

Op 8 september 1912, Maria Geboorte, deden de eerste novicen hun inkleding. De fraters in het wit habijt en de broeders in een zwart habijt conform de regels van de Orde der Trappisten. Tevens werd begonnen met het canonieke koorgebed. In totaal had men toen in opleiding 2 frater novicen, 9 broeder novicen en 14 postulanten.

Mei 1913, twee jaar na aanvang, was de eerste vleugel van het nieuwe St. Paul gereed. Op de eerste verdieping was de kapel. Bij de opening van de kapel werden voor het eerst de provisorische koorbanken in gebruik genomen. Op de tweede verdieping werden de novicen en postulanten gehuisvest. De slaapplaatsen voor de broeders waren op zolder. Op de begane grond en in kelder bevonden zich refter en keuken. Ook de nieuwe werkplaats van timmerman broeder Bartolomeus bevond zich daar, eindelijk gerechtigheid. Verder waren beneden de waskeuken, schoenmakerij en de elektrische stroomvoorziening. Op 1 juni trok de nieuwe kloostergemeenschap erin. In het oude klooster Klein Vink woonden de studenten en 4 seculiere priesters ofwel wereldheren die leraar waren.

In juli werd het eerste graf op het nieuwe kerkhof op St. Paul gegraven voor broeder Christian Krenn uit Oostenrijk die pas in 1909 bij Mariannhill was gekomen. In het tijdschrift ‘Vergissmeinnicht´van oktober 1913, schreef pater Dominicus van de Keulse procuur over de grote veranderingen in die periode. Allereerst beschreef hij de reis vanuit Keulen. Vroeger moest ik over Kempen naar Walbeck komen, daarna een uurtje te voet door bos en duin. Maar deze keer kwam ik met de stoomtram, die sinds mei dit jaar Venlo met Nijmegen verbindt, met een halte vlakbij het Missiehuis. De grootste verandering was de bewoning van de hoge eerste nieuwe vleugel van het missiehuis St. Paul. Begin 1914 kwam de tweede vleugel gereed voor de opleiding van studenten, ook voor late roepingen en voor juvenisten. Kerst, 25 december 1914, werd liturgisch uitgebreid gevierd. Vijf paters en 2 wereldheren leidden de diensten. Om 23.00 uur aanvang van de Kerstmisnacht ingeluid door het nieuwe klokje. In het koor begonnen de Metten volgens de aangrijpende cisterciënzerrite. Na het Te Deum volgde een plechtige hoogmis. Na de Lauden namen we een paar uurtjes rust. Om vervolgens om 5 uur de ochtendmeditatie en aansluitend de vele missen te volgen. Om half negen volgen Prime en Terts en daarna de plechtige inkleding van een jonge priester uit Rotenburg. Hij ontving het witte kleed van de orde.
 
Koop van Landgoed Klein Vink te Arcen Pater  Notker de grondlegger van Mariannhill Nederland. Gebouw van het eerste St. Paul. Ora et Labora: Bid en Werk. Brevieren in de kloostergang. Voorkant van het nieuw te bouwen St. Paul. Plattegrond van het te bouwen St. Paul. Studenten aan het werk. De achterzijde van het missiehuis St. Paul te Arcen. De voorzijde van het missiehuis St. Paul te Arcen, Nederland. Blik op de boerderij en missiehuis St. Paul, Arcen Nederland.